Frankrijk tussen de oorlogen

Transcriptie van een uitzending van de KRO-radio op Hilversum 2 op 16 oktober 1973.

door Jos Kunst en Jan Vriend (1973)

Dit is het tweede van vier radioprogramma's door Jos Kunst en Jan Vriend in de serie 'Componist en Radio', uitgezonden door de KRO in oktober 1973. De vier programma's zijn:

  1. Anti-Strawinsky (9 oktober 1973)
  2. Frankrijk tussen de oorlogen (16 oktober 1973)
  3. Het 'Jesus Movement' (23 oktober 1973)
  4. Betekenis van muziek (30 oktober 1973)

Met dank aan Jan Vriend voor zijn toestemming tot opname van deze teksten.

KRO-omroeper: Dan vragen we nu, luisteraars, uw aandacht voor de tweede van vier radiofonische montages door de componisten Jos Kunst en Jan Vriend onder de titel 'Componist en Radio'. Dit tweede programma is getiteld 'Frankrijk tussen de oorlogen'.

Vanavond, dames en heren, nemen Jos Kunst en Jan Vriend geen individu, maar een tweetal componistengroepen, en daarmee indirect ook het verschijnsel 'groep', op de korrel: de 'Groupe des Six' en de 'Jeune France'. Want achter die muziek hebben zij de naar hun mening twijfelachtige mentaliteit aangetroffen die zelfgenoegzaam de sociale problemen uit de weg gaat. Ze zijn ervan overtuigd dat in deze gevallen, evenals in veel andere kunst uit de jaren twintig-dertig, muziek opzettelijk veel te simpel is neergezet, blijkbaar vanuit de idee dat muziek alleen maar illustratief en decoratief kan zijn, en derhalve gebruikt kan worden om een saamhorigheidsgevoel te scheppen, een ondoordachte solidariteit, met in dit geval de verkeerde mensen en belangen. Muziek als een clubspeldje dat je draagt. Maar misschien ook als een ster, die anderen in die tijd moesten gaan dragen. Hoe catastrofaal dat uit de muziek die vanavond in het geding is, opklinkt, hopen Jos Kunst en Jan Vriend te kunnen aantonen.


(Muziek: Frans lied met pianobegeleiding)

Kunst: Rond 1920 treedt in Frankrijk een reactie op tegen wat de "vaagheid van het impressionisme" genoemd wordt. Een min of meer toevallige groep componisten wenst dan de muziek te herstellen tot haar oorspronkelijke helderheid en zuiverheid. Blijkbaar waren voor deze lieden de Debussy-muzieken, die zeer subtiele nieuwe soorten polyfonie hadden gecreëerd (en met name de zgn. "horizontale" polyfonie) en daarmee nieuwe impulsen gegeven hadden aan het vermogen van het muzikale horen om meer dan één muziek tegelijk te begrijpen en in zinvol verband te denken, moeilijk te volgen, of liever te moeilijk om op door te gaan. Misschien begrepen ze er ook niets van. Tegelijkertijd namen ze ook, zij het dan niet even expliciet, afstand van de atonale avonturen die in Duitsland door Schönberg en zijn leerlingen aan de orde waren gesteld: avonturen inderdaad, want voordat ze het twaalftoonssysteem gingen toepassen, hadden ze alleen maar hun intuïtie om op te werken, en met name voor een latere publieke opinie gold dat als een soort anarchie. En anarchie, dat kan natuurlijk niet. Ives en Langgaard wàren er in Frankrijk domweg niet. Ook Varèse niet, die zat al in Duitsland en korte tijd later in Amerika.

(over vrolijke Franse kamermuziek heen gesproken)

Ook nu is het weer nodig even in te gaan op de meer deprimerende aspecten van de Europese geschiedenis. Verreweg de zwartste bladzijden erin worden ongetwijfeld gevormd door het antisemitisme, zijn oorzaken en gevolgen. Dat is geen duitse uitvinding geweest, dat is wel bekend. Misschien is iets minder bekend dat een flink percentage van de ideologische armatuur van het duitse fascisme uit Frankrijk komt, uit het Frankrijk van het eerste kwart van deze eeuw. Een schrijver als Maurice Barrès stond toen hoog aangeschreven. Hij verheerlijkte het gebonden zijn aan een moedergrond en een leuze als la terre et les morts prefigureert heel aardig het latere Blut und Boden van de Duitsers. Hij keerde zich fel tegen de mensen die hij déracinés – "ontwortelden" – noemde, mensen die hun binding met enigerlei geografisch bepaalde oergrond verloren hadden, wier denken en handelen niet het product waren van die oergrond. Volwassenen dus, zouden wij zeggen. Zijn ideeën werden in practisch en journalistiek proza vertaald door een man als Charles Maurras, voorman van de zogenaamde Action Française, een duidelijk fascistische en actief antisemitische groepering, die de Franse natie en het katholicisme als middelen tot zelfidentificatie in haar vaandel voerde.

Rond 1920 waren deze problemen zeer aanwezig in Frankrijk.

En wat doen de musici dan?

Ze gaan op zoek naar een zogenaamde oorspronkelijke helderheid en zuiverheid die ze vinden in dingen als het franse volkslied en de kerkmuziek. Ze maken zich tot propagandisten voor het frans-eigene, en zodoende ook, waarom niet, tot het zogenaamde "eigene" van andere zogenaamde "volken", waaronder het joodse. Ze gaan talrijke religieuze en religieus angehauchte werken produceren, waarvan de inspiratie uit het katholicisme komt en die de verdachte vroomheidsrevival onder de gegoede kunstminnende burgers brandstof verschaffen.

Het wordt tijd om wat van hun muziek te laten horen. Een bijkomende deprimerende factor dan is dat het niveau ervan het vaak lang niet haalt bij de werken van een man als Strawinsky. Maar ze namen wel de hele Franse markt in beslag, zoals ze schaamteloos aankondigden, trouwens, te zullen doen toen ze zich als Groupe des Six formeerden: ze wilden niets anders zijn dan een belangenclub.

Le Roi David is een oratorium van Honegger, dat een episode uit de geschiedenis van het joodse volk en zijn god tot onderwerp heeft. Hieruit wilde ik een stuk laten horen dat de muziek moet voorstellen van de vijanden van het joodse volk, de filistijnen, zoals ieder weet. Dit stuk komt neer op een schandelijk pseudo-naieve simplificatie van de vijand, die op een duidelijk paranoïde manier "onbegrijpelijk" wordt gemaakt, tot een soort "onder-mens", door een opzettelijk zo lelijk mogelijk gemaakte muziek; je zou moeten grijnzen om de kinderachtigheid ervan, maar als je denkt aan de er achter zittende denkwereld en zijn latere resultaten, vergaat het lachen je.

(Muziek: Honegger, Le Roi David)

Kunst: Ik geloof dat waar we in deze muziek, en in veel werk uit de twintiger en dertiger jaren, bezwaar tegen moeten maken, de schaamteloze regressie is, het opzettelijk neerzetten van veel te simpele muzikale situaties. Blijkbaar vanuit het idee dat muziek alleen maar illustratief of decoratief kan zijn, en daarom gebruikt mag worden voor de creatie van een soort groepsgevoel. Een soort groepsgevoel dat een ondoordachte solidariteitsbehoefte scheppen kan met de verkeerde mensen en belangen. Muziek fungeert dan zo ongeveer als een speldje dat je draagt, of een ster die anderen moeten dragen. Dit soort gemakkelijke zelfidentificatie via de groep in plaats van het eigen verantwoordelijk handelen leidt, we weten het nu, tot de meest verschrikkelijke gevolgen. En ik moet dan ook altijd denken aan een citaat dat je vaak tegenkomt, van Milhaud, die, gevraagd wie hij eigenlijk was, als antwoord placht te geven dat hij jood was en provençaal. Hij kon het toen nog niet weten, waar dat allemaal later toe zou leiden. Maar je ziet, dat ook bij de Franse intellectuelen uit die tijd dit soort luiheid er al was.

Later, in de dertiger jaren, schrijft Honegger Jeanne au Bucher, een groots opgezet oratorium. Van de ene kant een soort apotheose van de franse en katholieke natie (daar hebben we die groepen, waar ik het net over had), via de sacrale viering van de heiligverklaring van Frankrijks nationale held-heilige Jeanne d'Arc, die, als ik het goed heb, pas net in de twintiger jaren van de 20ste eeuw was heiligverklaard; over verbanden tussen kerk en politiek gesproken.

Van de andere kant is het, mede door het aandeel van de tekstschrijver, de uiterst reactionaire dichtende diplomaat Paul Claudel, een apotheose geworden van een ander soort, namelijk die van de onvolwassenheid, van de regressie. Het meisje Jeanne, waarvan het jong zijn, de maagdelijkheid, dik worden onderstreept, en waarvan de maagdelijkheid trouwens mede inzet is van het proces waar het scenario op berust, wordt in het stuk als het ware vermalen tussen krachten die bovenmenselijk groot zijn, die ze niet begrijpt, de krachten van het kwaad, een verzameling beesten die het tribunaal vormen (hier ook weer die paranoïde kinderachtigheid die we in Le Roi David zagen) en die van het goede: ook hier geen mensen maar in klokgelui geïncarneerde heiligen. Jeanne heeft, zoals het hoort, en zoals veel intellectuele Fransen uit de jaren twintig en dertig, een geestelijk leidsman, en haar conversaties met hem maken het oratorium uit, verpakt in warme modderige golven pathetische muziek en declamatie van de ergste comédie-française-soort.

(overdreven gedeclameerd)

"Il y eût une fille appellée Jeanne
Il y eût une enfant appellée Jeanne
Il y eût une vierge appellée Jeanne"

Een litanie, zoals u hoort, en voor den donder niet de enige in het stuk!

Van dit oratorium wil ik u het hoogtepunt laten horen, het moment waarop Jeanne terugdenkt aan een kinderliedje uit haar geboortestreek. Deze herinnering heeft dan op haar een mystiek-bevrijdende uitwerking. Door dat liedje te gaan zingen haalden de kinderen vroeger wat geld op, en dat gebruikten ze natuurlijk om een kaars te gaan branden voor de maagd Maria. En nu, zegt ze, "c'est moi qui serait ce cierge" – "ik zal die kaars zijn". Ze bedoelt dan haar dood op de brandstapel, dat spreekt vanzelf. Al brandend zal ze opgaan in haar eeuwige moeder.

(Muziek: Honegger, Jeanne d'Arc au Bucher)

Kunst: U moet uit het voorafgaande, uit de voorafgaande muzieken, niet afleiden dat alle muzieken die de "Groupe des Six" of die Honegger heeft geleverd, even slecht zijn. Er zijn zeker wel een aantal stukken van hem waaruit duidelijk een compositorisch vermogen spreekt, zij het dan dat de betekenissen waar het in die stukken om gaat, eigenlijk altijd betekenissen zijn van het aanwezig stellen van – voor de hoorder – zeer grote gebeurtenissen, die bijvoorbeeld enigszins verwant zijn aan het langzame schrijden, waar we het in de Strawinsky-uitzending ook over gehad hebben.

Zo hebt u bijvoorbeeld het eerste deel van de vijfde symfonie van Honegger, wat ik u nog zou willen laten horen – dat is een stuk dat begint met een hymnische inleiding, en die hymnische inleiding die zet een ritme neer, een bepaald tempo-gevoel zet-ie neer, dat gedurende het hele stuk wordt volgehouden. En dat is in zekere zin wel een tour de force, dat volhouden gedurende tien minuten van een bepaald vast tempo, dat in het begin hymnisch is en lang wordt doorgezet en dat in de tweede helft van het stuk in een soort langzaam, min of meer plechtig, maar toch wel krachtig marstempo overgaat. En tegen het eind komen de hymnische akkoorden trouwens ook weer terug. En ja, dat is van een bepaald soort Tsjaikovkiaans kunnen, een muziek die je enigszins via de onderbuik aangrijpt, die je enigszins je aangrijpt in centra, in zenuwcentra, zou je zeggen, waarin je misschien niet altijd even graag geprikkeld wordt, – maar muziek, waarvan je zonder twijfel moet zeggen, dat ze effectief is.

(Muziek: Honegger, eerste deel uit de symfonie in d klein)

Kunst: Ondanks de, gegeven de platenmarkt zeer twijfelachtige technische kwaliteit van deze opname, heeft u waarschijnlijk wel kunnen horen dat deze muziek een beroep doet op de duistere behoefte die wij allemaal hebben om ons over te geven aan een soort bovenmenselijke aanwezigheid, de een of andere quasi-collectieve entiteit, die alles goed doet, die sterk en doelbewust voortschrijdt, en waar we ons, willen we ooit volwassen worden, toch van zullen moeten kunnen losmaken.

Vriend: Het is misschien wel interessant, Jos, om dan toch even te expliciteren waar we deze opvatting vandaan halen. Als we die muziek horen, als we de noten horen, wat dan natuurlijk verschrikkelijk opvalt is een voorkeurgebruik van Honegger voor de lage instrumenten, voor een hele dunne polyfonie. Het beginfragment bijvoorbeeld waar zeer veel bewegende drieklanken zijn, maar twee soorten drieklanken die beweging ten opzichte van elkaar maken, meestal tegenbewegingen, zodat er ook interferentie ontstaat, en wanneer de drieklanken verdwijnen, dan worden het ook enkele zeer eenvoudige, makkelijk te herkennen en voortdurend te volgen stemmen.

Kunst: Al die dingen die dragen bij tot het scheppen van een grote eenheid die eigenlijk in de muziek is. Er is geen veelheid van muzieken in die muziek, maar er is een grote eenheid. En een soort kracht, van waaruit die hele muziek opereert.

Vriend: Ook in het type intervallen, wat voortdurend gebruikt wordt; intervallen, die vrijwel altijd in modale reeksen te plaatsen zijn, met heel veel kleine toonschreden... (Kunst: allemaal archaïserende toestanden..) De vele, vaak trapsgewijze, bewegingen van drieklanken en afzonderlijke stemmen, die soms zo verschrikkelijk modaal aandoen en de ritmiek die in het begin ook vaak modaal aandoet, die doet me ontzettend denken aan een bepaald soort droevige en mijns inziens nogal wat armetierige revival die we een tijd beleefd hebben in de katholieke kerkmuziek, en zoals die bijvoorbeeld gestalte kreeg in de psalmen van Gélineau. Ik weet niet persé of ik die aansluiting mag maken, maar het doet mij ontzettend in die richting denken. Het heeft in de katholieke revival volgens mij een belangrijke plaats ingenomen.

Kunst: Ja, je zou waarschijnlijk heel goed kunnen stellen dat deze zogenaamde absolute muziek – dit is een symfonie die heet Ditrere, dat is helemaal geen religieuze titel, maar die duidt alleen maar op het feit dat ieder van de drie delen afsluit met een diepe D op de pauk – een zuiver muzikale naam heeft die symfonie – maar toch zien we dan weer, in het meest interessante deel dat we in die symfonie kunnen vinden, dat het eigenlijk ook weer een muziek is die inspeelt op religieuze toestanden, op het religieus verleden, in feite, van de gemeenschap.

(Muziek: Poulenc, Concert voor orgel en orkest in g klein. Orkest van de ORTF o.l.v. Jean Martinon en Marie-Claire Alain)

(Muziek onder de tekst door)

Kunst: (gedempt sprekend) Je hoort hier heel duidelijk dat ook de kerkelijke belevenissen, die de religieuze gemeenschap kende – het in gemeenschap vieren van de eucharistie en dergelijke dingen – dat die duidelijk via een toespeling op de kerkruimte hier worden neergezet. Het is echte elevatie-muziek: ik voel mij genoopt om gedempt te spreken, terwijl ik deze muziek hoor. Dit is ook weer een heel duidelijke instrumentale toespeling, deze keer, op de soort wereld waaraan gedacht wordt. Dit is een stuk van Poulenc, trouwens, en het wordt gepresenteerd als een concerto, dus het dient zich niet rechtstreeks aan als religieuze muziek.

Maar ook speelt het in op recentere muzikale verledens, op de zeer serene, vrome muzieken van een man als Franck.

Vriend: Frankrijk heeft natuurlijk rondom deze muziek wel enige orgelcultuur nog in andere namen, zoals Guilmant, Boëllman en Duruflé.

Als we dan bedenken dat nog ontzettend veel organisten op dit moment improvisatielessen krijgen die in deze richting liggen, dan kun je je dus wel realiseren wat een invloed deze muziek gehad heeft.

Kunst: Dit is dan de echte sortie-muziek, bij het verlaten van de kerk.

En hier zijn we dan thuis bij de alternatieve Groupe des Six. Een vrolijk swingend muziekje... (Vriend: alternatieve kerkmuziek!) Er is heel wat muziek gemaakt die in de richting van lichte muziek gaat. Blijkbaar wilden ze ook aan deze soort lichte toets een religieuze functie meegeven. Ik heb gehoord dat Poulenc eigenlijk inderdaad bedoelde dat dit een nieuw soort kerkmuziek zou worden.

Vriend: Het is een merkwaardige sensatie, als je bedenkt dat er in de tijd van het ontstaan van dit stuk, op muziekgebied toch een aantal namen waren in West-Europa, die zich òf al gepresenteerd hadden, òf met moeite konden doorbreken – dan is dit toch wel een ontzettend betreurenswaardig verschijnsel. Ik hoef maar te denken aan Schönberg, aan Debussy, die toch al waanzinnige experimenten, vorm-experimenten en tonale experimenten gedaan hadden. En deze man die toch vrijwel alleen met materiaal werkt wat je in alle harmonieleerboeken en vormleerboeken en contrapuntleerboeken – contrapunt misschien nog nauwelijks – aan het conservatorium opgediend krijgt.

Kunst: En dan bedenk je je dat een man als Varèse, die uit Frankrijk komt, in Frankrijk geen poot aan de grond heeft gekregen eigenlijk.

Nou duiken we de plechtige, schrijdende sfeer in.

Vriend: Het autodidact zijn van een componist als Poulenc, is natuurlijk een hele pikante trek van de componist. En dat doet het op de markt natuurlijk ook altijd heel goed.

Dergelijk soort overgangen van op een akkoord blijven staan en het akkoord dan laten gebruiken als dominant naar een nieuw fragment, dat is eigenlijk zo'n geweldig plat cliché, wat we in zo ontzettend veel tienderangsmuziek tegenkomen ... maar mooi is 't!

Kunst: (gedempt sprekend) 't is ongelofelijk zoet ... god, één van de strijkers mag solo spelen...

Vriend: Voor dit soort muziek zijn natuurlijk ook de prachtige Cavaillé-Coll-orgels gebouwd met hun geweldig mooie strijkers-stemmen.

Kunst: De muziek is natuurlijk wel later dan de Cavaillé-Coll-orgels.

(Muziek)

Kunst: Er is natuurlijk nog een andere kant aan deze "Groupe des Six". Zij zijn niet alleen in het sacrale thuis, waar ze veel aandacht aan hebben besteed; de andere helft van hun activiteit, de meer echt wereldlijke helft van hun activiteit, die is eigenlijk gericht op een soort lichte muziek, op het cultiveren van een soort franse esprit, een soort conversatiemuziek zou je kunnen zeggen, die helemaal thuishoort in de geschiedenis van de franse salons, waar een klasse van mensen, die verder eigenlijk niets te doen heeft, elkaar bezighoudt met conversatie, met musiceren ook; en die muziek is ook van een soort die zich daar goed toe leent. Het is een echte salonmuziek. Bij Strawinsky vorige week hebben we het gehad over een zeer hoog niveau salonmuziek. Het woord salonmuziek werd toen eigenlijk een beetje als metafoor gebruikt, want het is geen echte salonmuziek. Hier hebben we dan eigenlijk echte salonmuziek. Die muziek heeft, zou je kunnen zeggen, een signatuur van opzettelijke onbelangrijkheid. Ik bedoel, er moet niets aan de orde gesteld worden, of er moet misschien eventjes een teken gegeven worden alsof er iets aan de orde gesteld wordt, en even later moet er dan niets aan de hand blijken te zijn. Echt gebruiksmuziek van een saloncultuur, en daar zijn voorbeelden te over van te vinden, zowel in de werken van Poulenc, die daar erg goed in was, als in de werken van Milhaud, die daar ook goed in thuis was. Een voorbeeld is een stuk voor blazers, dat ik daarvan even wou laten horen.

(Muziek: Poulenc, sextet voor piano en blazers, Melos ensemble)

(Muziek onder de tekst door)

Vriend: Een klein groepje blazers en piano, een sextet van Poulenc ... aan het begin hoorde u wel dat het een geweldig gekunde explosie was, die veelbelovend was... maar wat typerend is voor deze muziek dat vaak de stukken beginnen met zeer aardige vondsten, maar dat er zo weinig over is meestal om daar op door te borduren, en dan vervalt een componist meestal na korte tijd alweer in de meest banale cliché's van melodieën met begeleiding, en stroomlijn met snelheid afgewisseld... Kunst: Maar dat is natuurlijk wel broodnodig dat-ie dat doet, want z'n gehoor was eventjes, laten we zeggen, een beetje gedesoriënteerd en komt dan weer thuis, en dan blijkt alles toch weer prettig te zijn.

(Muziek)

Kunst: Deze muziek wordt geschreven in de gruwelijke twintiger en dertiger jaren.

Vriend: Ik wou er nog even op wijzen dat deze overgang naar het langzame deel ook weer een van die typerende manoeuvres is in deze muziek, waar het zeer eenvoudige contrast snel/langzaam altijd maar te pas en te onpas benut wordt.

Kunst: Ja, en we komen dan ook meteen weer in de lyrische sfeer, waar trouwens ook nog pastiches in gemaakt zijn door een man als Honegger, die een stuk heeft gemaakt in de stijl van Chopin. Dat heeft-ie nog tamelijk laat in z'n activiteit gedaan, ik meen na de tweede wereldoorlog zelfs. Een dergelijk stuk beveel ik de Chopin-liefhebbers onder de luisteraars bijzonder in hun aandacht aan, om te horen hoe ver het ten achter blijft bij het model, deze pastiche. Terwijl het nochtans gepubliceerd is, terwijl het nochtans op de plaat staat! Er is toch wel een bijzondere schaamteloosheid voor nodig, een bijzonder gebrek van contact met werkelijkheden om de naam van Chopin aan deze muziek te verbinden.

(Muziek: Honegger, Souvenir de Chopin. Jurg van Vintscher, piano)

Vriend: Ik weet niet of er veel luisteraars zijn die bijvoorbeeld de Nocturnes van Chopin aardig kennen. Als je bedenkt wat een geweldige onregelmatige zeer fluctuerende melodiek Chopin daar vaak bereikt, en wat een enorme veranderingen op zeer korte afstand die man maakt, dan is die geweldige afgemetenheid in dit stuk toch zo'n simplistisch cliché ... en de afsluiting van dit stuk bevestigt dat nog eens een keer met dat prachtige riedeltje wat we uit veel amusementsmuziek kennen.

Kunst: Ja, dat is zo. Misschien is het tijd dat we daar iets tegenover stellen en dat we iets laten horen dat in een belangrijke zin van het woord misschien wel het beste is dat de Groupe des Six heeft gemaakt. En dat is weer een stuk lichte muziek, het is Scaramouche van Milhaud. Het is een stuk voor piano vierhandig. Het is ook weer echte lichte muziek, en het is in dit geval licht muziek waar je eigenlijk niet kwaad op kunt worden, omdat hij inderdaad verschrikkelijk ontwapenend is. Het is dan wel lichte muziek, maar van de andere kant toch ook wel weer lichte muziek die op een popzender, op Hilversum 3 ofzo, waarschijnlijk niet goed zou overkomen. Juist omdat de hele karakteristieke sound van de tegenwoordig gangbare lichte muzieken toch ontbreekt. Het stuk heeft namelijk wel een karakteristieke sound, met name de karakteristieke sound van de salons in feite ook weer, waar piano-vierhandig gespeeld wordt door de mensen die daar leven en converseren, en dat met muziek afwisselen. En daarvoor is het ook weer een soort gebruiksmuziek, zij het dan een beetje moeilijk uitgevallen gebruiksmuziek, een soort onhaalbaar ideaal voor de salon-amateurs. Maar toch wel weer een muziek, waarop die salon-amateurs zich kunnen oriënteren, waar ze zich in zekere zin in kunnen herkennen.

Ik zit nu toch een beetje tegen dat stuk te praten. Misschien is dat niet zo leuk. Het is in zekere zin een erg ontwapenend stuk en ik stel voor dat we het laatste deel van Scaramouche gewoon neerzetten, bij wijze van "Wiedergutmachung" – zeer, zeer gedeeltelijk! – aan de Groupe des Six.

(Muziek: Milhaud, Scaramouche. Jacqueline Bonneau en Geneviève Joie, piano vierhandig.)

Vriend: In ieder geval een stukje waar flink ad rem gewerkt wordt, waar ook niet alle gevatheden alleen maar geënt zijn op het snel afbreken van iets en het meteen weer beginnen van iets nieuws, zoals het misschien in het laatste deel het geval is. Maar in dit deel zit heel interessant knipwerk. Er zitten zelfs enige dingen die in de richting van Ives doen denken, al is het op een wat primitievere manier gedaan en doet Ives het wel wat gedurfder en wat ruwer...

Kunst: ...Ives laat vooral de verschillende muzieken die hij neerzet wat meer in een soort open ruimte leeglopen. Niet alles wordt goed opgevangen bij Ives, niet alles begint goed bij Ives. Met een essentieel gevolg, het belangrijkste gevolg is dan dat bij Ives een veelheid van muzieken aanwezig blijft. Je blijft er mee zitten, als hoorder, tussen die muzieken. En hier word je volkomen gecharmeerd door één muziekje, dat even een tijdelijke complexiteit heeft en daarna weer rustig in één lijn doorgaat.


Kunst: De "Groupe des Six" heeft als zodanig maar zeer kort bestaan; wel hebben de voornaamste vertegenwoordigers ervan gedurende zeer lange tijd in Frankrijk de markt in handen gehad. In een dergelijke situatie past het dan, dat na verloop van tijd zich een nieuwe "groep" aandient, om te proberen op zijn beurt een gelijksoortige carrière te maken. In de jaren dertig krijgen we dan ook de groep "Jeune France" – Jong Frankrijk. Een nationalistisch imago, we weten het, deed het in die verschrikkelijke dagen goed; daarbij kwam dan het aura van ongespecificeerde vitaliteit en belofte, die in het woord "jong" zit, en dat doet 't nòg altijd goed in reclamekringen.

De voornaamste vertegenwoordigers van Jeune France zijn Lesur, Baudrier, Jolivet en Messiaen. Wat die mensen eigenlijk gemeen hebben mag de hemel weten. Lesur, Baudrier en eigenlijk ook Jolivet zijn buiten Frankrijk niet veel gespeeld, alleen Messiaen heeft, zoals dat heet, internationale carrière gemaakt.

Van Messiaens muziek mag men zeggen en denken wat men wil, ze was in ieder geval in muzikaal opzicht iets zéér nieuws in die tijd. En als we dat overwegen mogen we misschien ook concluderen dat dat karakter van "nieuwheid" niets, maar dan ook niets garandeert over de vraag of een muziek "de goede" of "de verkeerde" zal zijn in een gegeven historische en sociale context.

Let wel, dit gaat ervan uit dat het werkelijk iets uitmaakt op we elkaar op een gegeven moment muziek A of muziek B laten horen. Ik geloof, en zal dat in een latere uitzending ook beargumenteren, dat muziek werkelijk betekenis heeft en in een belangrijke betekenis van dat woord een taal is; dat mensen elkaar werkelijk iets specifieks aandoen ermee, elkaars denken werkelijk ermee kunnen beïnvloeden.

Wat Messiaens muziek ons nu in de jaren dertig komt aandoen, zal het volgende stuk u laten horen. Oordeelt u zelf of het te verwachten is dat een luisteraar na het horen ervan zelfstandiger, volwassener, beter in staat de veelheid van mensen en werelden kritisch te verwerken zal zijn; met andere woorden, of dit een muziek is die een mens wakker maakt en hem wapent voor de enorme morele dilemma's waar de Fransen zich binnen de tien jaar voor gesteld zullen zien. In dat geval was het de goede muziek geweest.

(Muziek: Messiaen: L'Ascension: Quatre Meditations Symphoniques, deel IV)

Vriend: Het zal de luisteraars ongetwijfeld duidelijk zijn met wat voor oogmerken we dit stuk in zijn geheel hebben laten horen, namelijk om hem er vooral zelf van te overtuigen, dat de compositorische middelen, die hier gebruikt worden om een zeer primitief doel te bereiken, in feite neerkomen op een muzikale drug, die in zijn hele materiaalbehandeling (als je daar nog van kunt spreken) één totale serie van zelfbevestigingen is en waarin verder op het gebied van de muzikale gebeurtenissen, die zouden kunnen plaatsvinden, totaal niet ingegrepen wordt.

Kunst: Ja, en toch kon Messiaen wel wat. Daar zullen we in een volgende uitzending nog op moeten terugkomen, die uitzending die over het Jesus-Movement gaat. Het is duidelijk dat een dergelijke muziek enigszins kan worden beschouwd als een voorbereiding tot later optredende mystieke richtingen in de muziek. Dat hangt misschien trouwens mede samen met de grote vogue van Messiaen op het ogenblik – hij heeft de zilveren anjer of zoiets gekregen, van Prins Bernhard.

Toch kon die man wel wat, en we zullen de volgende keer proberen enigszins een perspectief te krijgen, met name bijvoorbeeld door de Turangalila-symfonie, dat een zeer interessant stuk is. Dat moeten we dus uitstellen tot een volgende uitzending.