Filosofie van de muziekwetenschap
deel 1: Grondslagen (3)

door Jos Kunst (1988)

3. Muziekwetenschap

InleidingGeschiedschrijvingMuziekbeschrijvingBesluit

3.1 Inleiding

Het is tot nog toe vooral als een tak van geschiedschrijving, als een stuk 'toegepaste geschiedenis', dat muziekwetenschap een plaats heeft gekregen in de Nederlandse universitaire wereld. Daarnaast heeft men – naar analogie van de retorica, die de overtuigingskracht van taalgebruik bestudeert – de manier waarop muziek 'overtuigingskracht' bezit willen onderzoeken. Dit heeft geleid tot het opzetten van wat, naast de historische muziekwetenschap, de 'theoretische' of op zijn Duits 'systematische' muziekwetenschap is gaan heten.

3.2 Geschiedschrijving

De historische muziekwetenschap onderzoekt de geschiedenis der muziek. Geschiedenis is bijna altijd, en in dit geval zeker, de beschrijving van wat er in het verleden is voorgevallen zoals de mensen dat hebben meegemaakt. Menselijke kennis van het eigen verleden dus. Laten we ook hier weer even de vergelijking maken met de kleinschalige (en een korte termijn bestrijkende) kennis die een individu heeft van het eigen verleden.

Wat ik mij van mijn eigen verleden kan herinneren, wordt door minstens twee belangrijke zaken gefilterd. Ten eerste het moment van de waarneming zelf. Ik kan überhaupt alleen maar waarnemen wat ik geleerd heb waar te nemen: de dingen waarvan ik concepten heb, dat wil zeggen het vermogen ze te herkennen als ze zich voordoen. Met andere woorden: ik kan alleen maar zien wat ik heb leren zien. Concepten zijn bovendien zeer verbonden met belangen. Elk belang correspondeert met een concept en elk concept vertegenwoordigt in zekere zin een belang. Daardoor kom ik er zelfs wel eens toe dingen te zien die er niet zijn en in elk geval zie ik ontelbare dingen niet die er wel zijn. Ten tweede het moment der herinnering. Een van de diepste behoeften van een mens, zo niet dé diepste, is de behoefte zichzelf te kunnen (blijven) accepteren. Als het hem even lukt, zal hij het verhaal van zijn leven zo inrichten dat hijzelf in elk geval er een acceptabele rol in speelt. Omdat hij zichzelf ook wil blijven geloven (anders heeft hij aan de hele onderneming nog niets) kan hij waarschijnlijk niet gewoon gaan liegen, maar een zekere mate van creative editing zal altijd wel mogelijk blijven. Dat proces van zelfmanipulatie zullen we (uiteraard!) eerder bij anderen dan bij onszelf opmerken. Laten we eens kijken of ook de geschiedschrijving van hele naties of van de mensheid als geheel met deze problemen te kampen heeft.

Welke reden hebben we eigenlijk om ons met bij voorbeeld de middeleeuwen bezig te houden? Uiteraard is dat enerzijds het verschil en anderzijds de overeenkomst van die tijd met de onze. Op die manier kunnen er 'lessen van de geschiedenis' gewonnen worden uit de studie van dat vak. ('Denken' zou je kunnen zien als het zich bezighouden met alternatieve, nu niet actuele, 'mogelijke werelden'. En niemand schijnt er aan te twijfelen dat denken ergens goed voor is.) De middeleeuwse werkelijkheid is dan wel menselijkerwijze mogelijk gebleken, maar ze is nu op zo'n afstand van ons gekomen, dat het wereldbeeld van toen, de vooronderstellingen waar de mensen destijds in hun leven van uitgingen, zo geheel anders dan de onze nu, juist zijn geworden wat ons in hun geschiedenis speciaal interesseert.

Sommige mensen (hun wetenschapstheoretische variant komt aan de orde in 7.2) zijn zelfs zó gebiologeerd door de verschillen, dat ze er toe komen te stellen dat wij nooit iets van de middeleeuwse mentaliteit zouden kunnen begrijpen. Dezelfde soort mensen hangen dezelfde soort stellingen aan ook waar het gaat over niet-westerse culturen. Een belangrijk filosofisch punt dat ze dan over het hoofd zien, en met betrekking waartoe ik mijn lezer graag wil uitnodigen erover na te denken, is dat als er inderdaad niets gemeenschappelijks zou zijn tussen ons en een andere cultuur of een ander tijdperk, wij dat nooit zouden kunnen weten. Niemand kan zoiets dus beweren zonder met zichzelf in tegenspraak te komen.

We concluderen dat de geschiedenis der middeleeuwen ons geen toegang geeft tot de werkelijkheid van toen. Maar dat is misschien ook niet iets waarover we geneigd zijn ons veel zorgen te maken. Dat doen we wel met de gevaren van het ondergeschikt-maken van de menselijke werkelijkheid van toen aan onze concepten en behoeften van nu: wat we 'geschiedvervalsing' noemen, en (uiteraard) beter bij anderen opmerken dan bij onszelf. We hebben een open oog voor het feit dat de geschiedenis van het Stalinisme gemakkelijker door westerse historici dan door sovjethistorici onder ogen wordt gezien. Onze eigen geschiedvervalsing lijkt echter wel wat moeilijker te onderzoeken.

Ook de historische muziekwetenschap heeft hier problemen onderkend. Componisten uit de vroege renaissance of de vroege barok zullen, als ze al 'historische' intuïties gehad hebben, hun werken wel gezien hebben als eindpunten van (kortere- of langere-termijn)ontwikkelingen vóór hen. Ons komt het beter uit ze te zien als het beginstadium van iets waar de makers, en in het algemeen de mensen van die tijd, in elk geval geen idee van gehad kunnen hebben. We kunnen veilig stellen dat geschiedenis het produkt is van de tijd waarin ze geschreven wordt en niet van de tijd waarin ze wordt 'gemaakt'. Je zou kunnen spreken van een (naïef) soort superioriteitsgevoel dat wij later geborenen hebben tegenover onze voorgangers. Tenslotte weten we dingen die die voorgangers niet wisten en waarschijnlijk wel hadden willen weten (als ze daar zelf naïef genoeg voor waren, want waarom zou je het willen weten?... Om het desgewenst te kunnen voorkomen!): namelijk wat we als hun toekomst zien.

Uiteraard worden wetenschappers gerekruteerd uit de grote voorraad der niet-wetenschappers en daarom is het te verwachten dat ze in eerste instantie, en soms veel langer, slachtoffer blijven van wat er aan 'gewone vooroordelen' onder de gewone mensen leeft. Een voorbeeld is dat van het 'oordeel der geschiedenis'of, voor kunstwerken, de 'zeef der geschiedenis'. Als die stelling betekent dat de geschiedenis altijd gelijk krijgt, is ze geheel nietszeggend, want ze krijgt haar gelijk dan van zichzelf. Als de stelling betekent dat de geschiedenis altijd gelijk heefi, is ze zowel arrogant als totaal onverdedigbaar, want eenvoudigweg onverenigbaar met de blunders waarvan we weten dat ze gemaakt zijn (er zijn zeer belangrijke componisten vijftig jaar of honderdvijftig jaar vergeten voordat ze weer werden opgegraven... Hoeveel 'onopgegravenen' liggen er nog?). Als ze betekent dat de geschiedenis op den duur altijd gelijk heefi, wordt ze metafysisch en onttrekt ze zich aan iedere controle. (Als de 'duur' gespecificeerd zou worden zou ze samen gaan vallen met de tweede variant. En als hij onbeperkt wordt gehouden wordt het een totaal nutteloze stelling, die niet gaat over enige voor mensen toegankelijke werkelijkheid )

3.3 Muziekbeschrijving

In het hart van de historische muziekwetenschap bevindt zich de klasse van beweringen die haar eigenlijk pas tot muziekwetenschap maakt. Dat is de klasse van alle beweringen waarin muziek wordt beschreven, verschillende muziekuitingen of muzieksoorten met elkaar worden vergeleken, etcetera: alle beweringen die thuishoren in het vakgebied der muziekanalyse. De met deze beweringen verbonden problemen worden aangepakt door de theoretische muziekwetenschap.

Trouwens, ook voor de theoretische muziekwetenschap zelf zijn de problemen van de muziekanalyse de meest fundamentele. Als je iets wilt bestuderen zul je toch moeten beginnen met er iets over te kunnen zeggen – nog geheel afgezien van de vraag of je gelijk hebt met wat je zegt. Welnu, muziekanalyse is het vak uit de muziekvakopleidingen waarin de kunst wordt overgebracht dingen over muziek te zeggen die preciezer zijn, of technischer, vakmatiger, dan wat de onopgeleide leek zou kunnen zeggen. Het gaat hier in de eerste plaats om een discipline: een instrument van cultuuroverdracht, van 'opvoeding' eerder dan van onderzoek. En opvoeders proberen mensen te maken 'naar hun beeld en gelijkenis'. Uitsluitend tonaal geïnteresseerden brengen het tonale vocabulaire over. En wie ook geïnteresseerd is in bij voorbeeld twaalftoonsmuziek, stelt ook de recepten daarvan aan de orde. Overal is te zien dat het doel van de hele discipline de voortzetting van de muziekcultuur is – een edel en nastrevenswaardig doel ongetwijfeld, maar niet een doel van wetenschap. Wél natuurlijk, in de praktijk, een noodzakelijke voorwaarde voor muziekwetenschap!

Niet alles wat je over muziek kunt zeggen heeft dan ook burgerrecht binnen het analysevak. Zo moet je aan de mededeling kunnen zien dat ze disciplinair is, dat de spreker zijn opleiding met vrucht heefi gevolgd. Dat is, gegeven het doel, ook niet onredelijk. Maar wel betekent het, dat een nogal groot aantal mogelijke beweringen kan worden afgekapt met de karakterisering: 'Wat je daar zegt, gaat over iets buitenmuzikaals.' Alles wat wel degelijk over muziek gaat, maar het in verband brengt met de rest van het bestaan en daarmee kandidaat zou kunnen zijn voor iets als een verklaring van het feit dat mensen zich überhaupt met muziek bezighouden, wordt in de regel als buitenmuzikaal afgedaan. (Wellicht ten overvloede: natuurlijk wordt hier geen stelling genomen tégen het analysevak. Doordat het om een vormingspraktijk gaat, zal het altijd getoetst worden aan zijn cultureel succes, aan het sociaal succes van degenen die erdoor gevormd zijn. En dat is ook de enige redelijke toetsing.)

Toch zijn er ook vanuit de muziekanalyse, en wel door praktische beoefenaars van de discipline, serieuze pogingen gedaan om naast (en vanuit) de gezonde pedagogische praktijk een gezonde wetenschappelijke onderzoekspraktijk van het vak te ontwerpen en zo tot een eigen universitaire variant van de muziekanalyse te komen. Voor zover ze erin zouden slagen de hiermee verbonden methodologische problemen op te lossen, zouden ook de meest centrale muzikale activiteiten – voor partituurmuziek (onder andere!) corresponderend met de noten – wetenschappelijk benaderbaar worden.

Geschiedschrijving begint altijd met het transporteren van hedendaagse voorwetenschappelijke noties naar het verleden: alleen op grond daarvan kan het verleden begrijpelijk worden. 'Caesar stak de Rubico over.' De lezer verstijft in zijn stoel. Legeraanvoerder Gaius Iulius Caesar is te ver gegaan. Er is nu geen weg terug meer voor hem. In de betekenis van die zin, dat is: in de wijze waarop hij begrepen wordt, is een menigte (door mij als betrouwbaar gevoelde) ideeën over menselijke verhoudingen en machtsrelaties verdisconteerd, die in de regel niets wetenschappelijks hebben. Men kan misschien wel stellen dat de vandaag functionerende mythen aan in het verleden gezocht materiaal worden geïllustreerd. Vandaar ook dat iedere revolutie (ook bij ons!) met een herschrijven der geschiedenis gepaard gaat.

In een volgend stadium evenwel kunnen een aantal van die 'hedendaagse noties' verwetenschappelijkt geraakt zijn. Waar men in het vak muziekgeschiedenis vroeger bijna uitsluitend individueel-biografisch materiaal over componisten zocht (en dus vond), heeft er, onder invloed van de sociale wetenschappen, een accentverschuiving plaatsgehad, ook binnen de muziekgeschiedschrijving, waardoor onder andere zaken als de sociale geschiedenis der muziek en vrouwengeschiedenis in verband met muziek mede aan de orde zijn gekomen. Aan dat bovengenoemde transport van 'hedendaagse noties' zullen we overigens nooit kunnen ontsnappen. Dat is gewoon de uitdrukking van het feit dat wijzelf bezig zijn onze blik te richten op een verleden dat we tot het onze maken.

Historici en de empirische cyclus

Tot slot nog een opmerking over de wetenschapstheoretische status van de geschiedenis in meer algemene zin.

In 1.3 zijn we even ingegaan op het idee van de zogenaamde idiografische wetenschappen tegenover de zogenaamde nomothetische, dat wil zeggen de wetenschappen die geacht worden unieke gevallen te beschrijven tegenover de wetenschappen die met generaliserende wetten werken. Als het meest voor de hand liggende voorbeeld van de eerste categorie wordt dan altijd het geschiedenisvak genoemd. Napoleon of J.S. Bach zijn historische figuren. Bewerende zinnen over hen hebben niet de vorm van wetten, maar van beschrijvingen van unieke gevallen.

Er zijn evenwel argumenten voor de stelling dat het geschiedenisvak zich hierin niet anders gedraagt dan bij voorbeeld natuurkunde. Ook natuurkunde levert zeer veel uitspraken op die niet de vorm van wetten hebben. Er zit dan, uitgedrukt in de logische termen die we hebben gebruikt in 1.3, geen al-quantor in. We denken hier aan uitspraken van de toegepaste natuurkunde: 'dit brok metaal wordt beneden een bepaalde temperatuur supergeleidend'. Zouden de uitspraken van de geschiedschrijving misschien niet ook die van een toegepaste wetenschap zijn...? Welk beeld heb ik eigenlijk van een vakhistoricus als onderscheiden van een verteller? Laten we de volgende stelling eens bekijken.

Wanneer een historicus in zijn kwaliteit van professioneel historicus beweert dat Napoleon in 1812 in Rusland was, dan begrijp ik hem alsof hij zei: 'De verzameling van alle toegankelijke bronnen geeft ons voldoende grond om aan te nemen dat Napoleon in 1812 in Rusland was.' Daar hebben wij de universele quantor weer terug! En we zien nu ook dat de wetenschappelijke discussie hier niet echt anders loopt dan in de natuurkunde: de al-quantor werkt als een uitdaging om met tegenvoorbeelden te komen. Zoals de astronoom via gerichte observatie zoekt naar tegenvoorbeelden voor theorieën waar hij zich door uitgedaagd voelt, zo gaat ook de historicus op zoek, maar dan bij voorbeeld in archieven in plaats van aan de sterrenhemel, naar tegenvoorbeelden. Dat zijn in zijn geval: (reïnterpretaties van) bronnen. Dus historici kwantificeren over bronnen. Als professionals hebben ze het niet over Napoleon of J.S. Bach, maar over de in de wereld van vandaag toegankelijke bronnen die iets beweren over die twee.

De 'wetten der geschiedenis' (dat is: van het vak geschiedenis, analoog aan de wetten der natuurkunde) zijn dan niet de wetten die de val van koningshuizen, maatschappelijke omwentelingen en dergelijke bepalen (dat zijn namelijk sociale, politieke, economische, ... etcetera wetten); de wetten der geschiedenis zijn de wetten die de toegankelijkheid regelen van het verleden vanuit het heden, in de vorm van bronnen. Het zijn de wetten die het functioneren van bronnen beschrijven.

We nemen even twee tegenwerpingen mee.

– Tegenwerping 1: 'Die bewering over dat brok metaal is een rechtstreekse consequentie van de algemene wet dat dit metaal altijd zo reageert. Dat Napoleon in 1812 in Rusland was kan niet zo'n rechtstreekse consequentie zijn uit een bewering over bronnen.'

Antwoord: 'Dat is ze wel als we haar aanvullen zoals we dat boven deden, toen we de rol van de professionele historicus analyseerden. Ze wordt dan een bewering over bronnen die rechtstreeks volgt uit algemenere beweringen, bij voorbeeld over de bronnen van de Europese geschiedenis van rond 1800.'

– Tegenwerping 2: 'Is de bronnenkennis van historici niet te uniform om de grote verscheidenheid aan specialisaties te kunnen verklaren?'

Antwoord: 'Dat staat nog te bezien. Zoals de natuurkunde specialisaties kent, bij voorbeeld vaste-stofnatuurkunde, de natuurkunde van de elementaire deeltjes, etcetera, zo kent ook de geschiedenis deelgebieden waar de kennis der bronnen specifieke verschillen vertoont: de bronnen over de oudheid zijn anders en moeten anders worden behandeld dan die van bij voorbeeld de moderne geschiedenis, koloniale geschiedenis, sociale geschiedenis, ... etcetera. Ook daar bestaan echte specialisaties, en alle beschikbare kennis op zo'n terrein is nodig om de bronnen erover te kunnen inschatten; de specialist is degene die geacht wordt over die kennis te beschikken.'

Natuurlijk zijn er verschillen tussen astronomie en geschiedenis. Met name kan men daarbij denken aan de precieze manier waarop gegevens worden gevonden en geïnterpreteerd. Het vakmanschap van de historicus bestaat uit zijn vermogen archiefdocumenten, orale getuigenissen, etcetera te vinden en te interpreteren, dat van de astronoom uit zijn vermogen lichtbronnen, elektromagnetische spectra, etcetera op te sporen en te interpreteren. Geen van tweeën doen ze laboratoriumproeven. Daarin onderscheiden zij zich van bij voorbeeld natuurkunde. Zoals we zagen wordt die rol overgenomen door zoiets als gerichte observatie. Wel lijkt het aannemelijk dat in de geschiedbeoefening de rol van de interpretatie verhoudingsgewijs aanzienlijk belangrijker en beslissender is dan in de astronomie, met alle risico's van dien. Op die risico's zullen we ingaan in het volgende hoofdstuk (met name in 4.3 'Interpretatie en controle').

3.4 Besluit

In Nederland geven de instituten voor muziekwetenschap in feite nog weinig meer dan marginale aandacht aan wat het eigene van het vak zou kunnen zijn: aan dat wat het méér zou maken dan de combinatie van onderzoekspraktijken uit de filologie met know-how die van de conservatoria afkomstig is. Maar in wezen doet het er ook niet zoveel toe dat een aantal gegevens en theorieën tot nog toe voornamelijk uit het buitenland afkomstig is. De wetenschap, ook de Nederlandse, heeft tot taak de overeenstemmingsbasis te vinden tussen alle bronnen, de historische enerzijds en die van de algemenere wetenschappelijke kennis van muziek anderzijds, waarbij de interpretatie van de ene soort altijd door de andere soort gestuurd zal worden. Elke algemene kennis van muziek zal in overeenstemming moeten zijn met (onder andere) kennis van historische bronnen. En onze interpretatie van historische bronnen zal onvermijdelijk mee-bepaald zijn door de kennis, voorwetenschappelijke en wetenschappelijke, die we hebben van inhoud en werking van het verschijnsel muziek.