Wat muziekcritici toch niet moesten doen

door Jos Kunst (1978)

Oorspronkelijk verschenen in de ASKO-krant van 19 november 1978. Spelling aangepast volgens het typoscript.

I

Ze moesten hun lezers – en zichzelf – niet zo afschuwelijk belazeren. Ze matigen zichzelf een air van deskundigheid aan dat ze op geen enkele manier ook maar overwegen waar te maken. Dat doen ze bijvoorbeeld door van door hen beoordeelde musici keihard te zeggen dat ze goede vakmusici zijn. Zo zijn volgens E. Schönberger de "deerniswekkende" werken van Henze geschreven met "een vakmanschap dat respect afdwingt". Ik zou dan toch eens graag horen waar precies de grenzen liggen tussen dat blijkbaar ready-made of aangeleerde vakmanschap en wat je ermee doet als je een stuk schrijft. (In welke eeuw leeft de criticus? ... Daar, waar de lezer moet leven om hem ernstig te nemen.) In feite komt het erop neer dat de criticus zichzelf in druk een brevet van vakmanschap toekent, en daarmee ofwel zijn lezer plat walst, ofwel – voorzover de lezer mentaal net doet of hij hem volgen kan – hem de illusie geeft deel te hebben aan hetzelfde superieure vermogen als zijn criticus: een vakmanschap dat vakmanschap beoordeelt; dat het recht geeft diploma's uit te reiken. Graag specificatie van enig niet-triviaal zelfstandig vakmanschap in deze zin, heren critici.

II

Misschien kunnen ze wel niets anders dan subjectieve indrukken uiten in een min of meer poëtische taal. Maar ze moesten zich daar niet zo lamzakkig bij neerleggen. Enig zelfstandig denkwerk over wàt precies in de muziek die indrukken heeft veroorzaakt is toch een eerste eis voor wie de communicatie met zijn lezer ernstig neemt. Of komt het er alleen maar op aan bij de lezer de schok van herkenning of verbazing teweeg te brengen? Als dat zo is plaatsen ze zichzelf blijkbaar zonder meer in de rol van de autoritaire arbitre du bon goût, van de al of niet succesvolle modekoning. In de praktijk blijken ze zich voor die rol te schamen – maar ze komen er toch in terecht. Dat komt doordat ze de 'objectieve' informatie die ze als argumentatie willen laten dienen ofwel uit tekst of toelichting halen, ofwel – als ze iets over de muziek durven zeggen – een of twee termen laten vallen, en dan weer haastig ervandoor. Die termen gaan dan werken – contextloos als ze zijn – als hiëratische toverwoorden, alleen geschikt om de luisteraar/lezer onmondig te maken of te houden.

III

En dan is er nog het meest wezenlijk kinderachtige en tevens meest gebruikte surrogaat voor effectieve informatie waar critici/presentatoren hun toevlucht toe plegen te nemen: het levensverhaal van de musici, vaak van redactiewege gepaard aan de fotografische reproductie van hun gezichten.
Vraag: kan iemand aan P. Maxwell Davies' werk horen dat hij bij Roger Sessions en Goffredo Petrassi heeft gestudeerd? Zo nee, heeft die informatie dan misschien enig effect op het horen van zijn stukken?
Antwoord, voor beide vragen: neen, zelf in het geval van de meest deskundige Nederlandse lezer niet.
Nieuwe vraag: is E. Schönberger dan nòg deskundiger?
Antwoord: welnee, hij doet gewoon waar hij zich geen buil aan valt: de dingen die iedereen doet. Hij schrijft gewoon uitgeversproza over. En waarom brengen uitgevers dit proza voort? Om sterren voor hun stal te maken. Ze spelen daarmee in op een magiebehoefte van hun lezers: de behoefte aan mensen die een middelaarsrol kunnen spelen met betrekking tot een overigens onbereikbaar kunnen, mensen die de incarnatie zijn van de muziek, zoals Christus die van God is (of was, mocht een van beiden dood zijn). Een dergelijke voorstelling van zaken leidt niet alleen tot een kinderachtig-magisch wereldbeeld, ze is bovendien een vervalsing. Het muzikale kunnen is, voor zover het werkelijk interessant is, in de hoorders zelf. Dàt is het waar musici op inspelen en waar ook hun eigen kunnen wezenlijk niets anders dan een reactie op is. En dàt is het ook waar critici/presentatoren op hebben in te spelen, in plaats van deuren dicht te slaan met magische kreten – in de hoop dat iedereen zal blijven wat hij is, zichzelf incluis.

IV

Zijn critici/presentatoren dan bang hun baantje te verliezen? Ja hoor. Ze weten eigenlijk best wat voor stopverf ze leveren. Ik verwijt ze geen ondeskundigheid – de deskundigheid die ze voorgeven te hebben bestaat gewoon niet. Ik verwijt ze dat ze hun lezers en waarschijnlijk ook zichzelf belazeren. Ze moesten wat flinker worden.
Daarom sluit ik af met enig werkelijk opbouwend proza. Kom er rond voor uit dat je een hoop niet weet. Bevrijd je van de angst. Werk wat harder, dan word je vanzelf slimmer. Neem jezelf en je lezers ernstig – alleen dan kun je bereiken dat ze dat zelf ook gaan doen. En wat het geld betreft... hoe zul je anders ooit door je werkgevers ernstig worden genomen?